Zes maanden Harmonisatiewet: verschillen in aanbod peuteropvang groeien harder dan uw kind
Ruim zes maanden geleden (1 januari 2018) is de Wet harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk (hierna: Harmonisatiewet) in werking getreden. Peuterspeelzalen zijn vanaf dat moment omgevormd tot kinderdagverblijven. Dat heeft niet alleen gevolgen voor de kwaliteitseisen waaraan voormalige peuterspeelzalen moeten voldoen, maar brengt ook op het gebied van opvangprijzen een en ander teweeg. Hoog tijd om onze (voorlopige) ervaringen met u te delen.
We nemen u in deze blog eerst mee terug naar het doel van de wet, schetsen daarna de problemen die wij in de praktijk ondervinden (grote prijsverschillen in peuteropvang) en doen enkele suggesties die de bestaande problemen wellicht kunnen oplossen. Wij leggen in deze blog de nadruk op de financiële gevolgen die de wet met zich brengt (kinderopvangtoeslag) en laten andere aspecten – zoals de kwaliteitseisen – buiten beschouwing.
I. Hoe zat het ook alweer met de kinderopvangtoeslag bij peuterspeelzalen?
Voor inwerkingtreding van de Harmonisatiewet, werden peuterspeelzalen grotendeels gefinancierd door gemeenten. Veelal gebeurde dit door middel van subsidies. Ouders mochten zelf bepalen of zij gebruik maakten van de peuterspeelzaal. De gemeente (soms samen met de peuteropvang) bepaalde welke eigen bijdrage zij in rekening brachten. Zowel werkende als niet-werkende ouders mochten gebruik maken van de peuterspeelzaal. Bij kinderopvang, deels gefinancierd door de overheid, stak dit anders in elkaar. Ook daarvan mochten zowel werkende als niet-werkende ouders gebruik maken, maar enkel werkende ouders hadden recht op een landelijk uniforme inkomensafhankelijke vergoeding van de kinderopvangkosten: kinderopvangtoeslag. Een probleem in deze oude situatie, was dat de prijs die werkende ouders betaalden voor kinderopvang erg kon verschillen van de prijs die zij betaalden voor Peuteropvang op een peuterspeelzaal. Dit leidde tot (ongewenst) onderscheid in financieringsstromen voor werkende en niet werkende ouders en dat probleem poogt de Harmonisatiewet aan te pakken.
II. De doelstellingen van de wet: gelijke financiering voor alle ouders
Een gelijke financiële toegankelijkheid voor kinderen van werkende ouders is van belang zodat de keuze voor kinderopvang of peuterspeelzaalwerk voor ouders geen financiële afweging is, maar een afweging op basis van de behoeften van het kind en de combinatie van arbeid en zorg die ouders voor ogen hebben, aldus de regering. Door de financiële toegankelijkheid voor werkende ouders daarnaast via één kanaal vorm te geven, ontstaat een gelijk speelveld voor voorschoolse voorzieningen waarbij oneerlijke concurrentie wordt tegengegaan. [1] Deze doelen kunnen als volgt worden samengevat:
I. financiële toegankelijkheid van voorschoolse voorzieningen gelijk trekken voor werkende ouders;
II. hanteren van dezelfde kwaliteitseisen voor kinderopvang en peuterspeelzaalwerk.
Maar, hoe wordt in de praktijk omgegaan met de Harmonisatiewet?
[1]Kamerstukken II 2016/17. 340596 nr.3.
III. De wet in de praktijk: ongelijke financiering voor alle ouders
Hoewel de Harmonisatiewet geldt voor heel Nederland, wordt de invulling van de wet overgelaten aan de gemeenten. Veelal stemmen de gemeenten het beleid ten aanzien van de Harmonisatiewet af met de lokale (peuter)opvanginstellingen. Nu Nederland meer dan driehonderd gemeenten kent, is het niet verwonderlijk dat zich tussen de gemeenten nogal eens verschillen voordoen in toepassing van de wet. Wij ervaren deze verschillen tussen gemeenten vooral op het gebied van de prijs en eigen bijdrage die ouders betalen voor peuteropvang. Naast de prijs zijn er ook grote verschillen in de administratieve invulling van deze wetgeving. De door ons gesignaleerde problemen zijn de volgende:
- De splitsing tussen (I) werkende ouders die recht hebben op kinderopvangtoeslag en (II) niet-werkende ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag, is voor peuterspeelzalen niet te maken.
- Nu hier op landelijk niveau geen uniform beleid over is vastgesteld, leidt dit ertoe dat ouders in de ene gemeente een naar waarheidsgetrouwe verklaring dienen te ondertekenen over hun arbeidssituatie en recht op kinderopvang, alvorens zij gebruik kunnen maken van de peuterspeelzaal. In andere gemeenten is echter sprake van ouders ‘op hun blauwe ogen geloven’, als zij zonder nadere onderbouwing aangeven geen recht te hebben op kinderopvangtoeslag.
- De hoogte van de ouderbijdrage voor niet-werkende ouders verschilt per gemeente, terwijl de hoogte van de kinderopvangtoeslag voor werkende ouders landelijk uniform is vastgesteld.
- Indien een niet-werkende ouder gebruik maakt van de kinderopvang, wordt aan de hand van een ouderbijdragetabel bepaald welke eigen bijdrage een ouder dient te betalen voor de kinderopvang. Deze ouderbijdragetabellen verschillen echter per gemeente. Ofwel, niet-werkende ouders die dezelfde kinderopvang afnemen en hetzelfde inkomen hebben, betalen soms in gemeente A een andere eigen bijdrage dan in gemeente B. Indien werkende ouders echter gebruik maken van de kinderopvang, gelden de landelijk uniform vastgestelde tarieven voor kinderopvangtoeslag. Werkende ouders met gelijke inkomens, krijgen dus in zowel gemeente A als gemeente B hetzelfde bedrag aan kinderopvangtoeslag.
- De wijze van inkomensvaststelling voor het vaststellen van de eigen bijdrage van niet-werkende ouders verschilt per gemeente en hierop vindt bijna geen controle plaats, terwijl de wijze van inkomensvaststelling voor vaststelling van de kinderopvangtoeslag voor werkende ouders landelijk uniform is geregeld.
- Bij de kinderopvangtoeslag is klip en klaar vastgesteld dat de hoogte van de toeslag afhankelijk is van het (verwachte) jaarinkomen. Dit jaarinkomen wordt veelal vastgesteld op basis van eerdere aangiften van de inkomstenbelasting of word door ouders geschat. Het is voor ouders duidelijk dat verrekening met terugwerkende kracht mogelijk is, net als bij andere toeslagen zoals de zorgtoeslag. De ouder is wettelijk gezien te allen tijde zelf verantwoordelijk voor de kinderopvangtoeslag. De ouderbijdragetabellen die gelden voor niet-werkende ouders die kinderopvang genieten, zijn ook inkomensafhankelijk. Echter, in tegenstelling tot de Belastingdienst, beschikken kinderopvanginstellingen niet over inkomensgegevens van ouders. Hoe dienen zij de gegevens te achterhalen én te controleren op juistheid, nu zij geen toegang hebben tot de gegevens waarover de Belastingdienst beschikt? En zijn kinderopvanginstellingen überhaupt wel de juiste partij om dergelijke gegevens te achterhalen én hiervoor verantwoordelijkheid te dragen? En is er daarnaast enige mate van controle op de wijze waarop dit proces nu plaatsvindt?
Dat de inkomensvaststelling voor niet-werkende ouders per gemeente in de praktijk verschilt, volgt nog eens uit onderstaande praktijkvarianten die wij met regelmaat voorbij zien komen: Dat de inkomensvaststelling voor niet-werkende ouders per gemeente in de praktijk verschilt, volgt nog eens uit onderstaande praktijkvarianten die wij met regelmaat voorbij zien komen:
– Inkomensvaststelling door ouders ‘op hun blauwe ogen te geloven’, zonder nadere onderbouwing;- Inkomensvaststelling door een IB60-formulier van 2016 (verouderd inkomen);
– Inkomensvaststelling door een IB60-formulier van 2017; (verouderd inkomen ten opzichte van kinderopvangtoeslag ouders)
– Inkomensvaststelling door overdracht van loonstroken of uitkeringsspecificaties, waarbij de ene kinderopvanginstelling andere documenten gebruikt dan de andere kinderopvanginstelling;
– Inkomensvaststelling op overige manieren, zoals door het aanleveren van jaarverslagen en het aanleveren van (voorlopige) aangiftes inkomstenbelasting.
4. Het aantal uren dat werkende ouders aan kinderopvang mogen afnemen verschilt in sommige gemeenten van het aantal uren dat niet-werkende ouders mogen afnemen
- In sommige gemeenten mogen werkende ouders, die recht hebben op kinderopvangtoeslag, meer opvanguren afnemen dan niet-werkende ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag. De reden hiervoor is dat werkende ouders over alle afgenomen uren kinderopvangtoeslag ontvangen (dat is dus een zekerheid in inkomen voor de opvanginstelling), terwijl niet-werkende ouders enkel een bijdrage ontvangen voor het aantal uren waarvoor de gemeente subsidie toekent. Wil je als niet-werkende ouder meer opvang.
Los van het feit dat deze verschillende manieren van invulling van de Harmonisatiewet op financieel vlak onwenselijk zijn, omdat deze leiden tot ongelijke financiële behandeling van ouders met gelijke inkomens, brengt deze wijze van invulling ook andere nadelen met zich. Denk bijvoorbeeld aan de grote administratieve last voor kinderopvanginstellingen, die plots fungeren als ‘extra schakel’ tussen ouder en gemeente, of de (onnodige) verwerking van persoonsgegevens in strijd met de nieuwe privacywetgeving.
IV. Mogelijke oplossingen voor de grote verschillen in financiering
Gelukkig is er voor (bijna) alles een oplossing denkbaar. Hoewel wij de wijsheid niet in pacht hebben – en vooral ook erg benieuwd zijn naar de oplossingen die u in gedachten heeft – kunnen de bestaande problemen naar onze mening deels worden opgelost door de volgende aanpassingen in de wet- en regelgeving:
– Opstellen van landelijk uniform beleid voor gemeenten over toepassing en invulling van de Harmonisatiewet, zodat duidelijk is welke partij welke verantwoordelijkheid draagt
– Hanteren van een landelijk uniforme ouderbijdragetabel voor niet-werkende ouders die gebruik maken van kinderopvang;- Verplichting tot aanvragen van peutertoeslag voor niet-werkende ouders – zoals bij de kinderopvangtoeslag – via DigiD. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld, op basis van een koppeling van het LRK, na elke aanvraag direct een melding sturen naar de betreffende peuteropvang. Op die manier ontvangt de opvang direct het subsidiebedrag en kan kindplaatsing snel worden afgerond;
– Investering in een controlesysteem, ter voorkoming van fraude. Er zijn talloze manieren te bedenken om controlefuncties in te bouwen in het huidige systeem. Denk bijvoorbeeld aan landelijk uniform beleid over het werken met werkgeversverklaringen en UWV-specificaties, het (in)bouwen van een nieuw digitaal controlesysteem of zelfs het ontwerpen van een nieuw soort kwalificatieverklaring voor de inkomensstatus van ouders. Hierbij kan tevens geput worden uit de (goede en slechte) ervaringen van de Belastingdienst met de kinderopvangtoeslag.
– Gelijkheid in aanbod opvang uren. Of ouders wel of geen recht hebben op kinderopvangtoeslag of wel of geen doelgroep indicatie hebben; geef alle kinderen hetzelfde recht op het af te nemen aantal uur in de peuteropvang. Kinderen zonder een doelgroep indicatie dus hetzelfde aantal uur opvang aanbieden. Hierdoor kunnen alle kinderen wel hetzelfde aantal uur naar de opvang en krijgen alle kinderen dezelfde kansen. De kind aantallen zullen hierdoor ook toenemen.
V. Concluderend
Door de invoering van de harmonisatiewet is er veel administratieve druk bij de peuteropvang instellingen bijgekomen, wat uiteraard ook extra kosten met zicht meebrengt. Dit komt vooral omdat er veel ouders zijn die niet weten wat het inhoud en in welke categorie ze nu vallen. De Harmonisatiewet heeft als doel een gelijke financiering van peuteropvang voor werkende ouders, zodat de keuze voor peuteropvang niet louter een financiële is. Echter, klinkt na invoering van de Harmonisatiewet een valse noot in de harmonie: de peuteromvang is met 30% teruggelopen sinds invoering van de Harmonisatiewet en de gelijke financiering lijkt nog ongelijker dan voorheen. Er is voor kinderopvanginstellingen niet na te gaan welke ouders recht hebben op kinderopvangtoeslag, de wijze van vaststelling en de hoogte van de ouderbijdrage van ouders verschilt per gemeente én er vindt bijna geen controle plaats. De wet heeft buiten alle kosten voor ouders ook grote gevolgen voor de administratieve druk en kosten van de peuteropvang. Denk aan extra personeel op de administratie, investering in software en uiteraard de extra communicatie met ouders, want de peuteropvang fungeert als vraagbaak voor de ouders. Dit strookt niet met de doelen van de wetgeving, om nog maar niet te spreken over de slordige wijze waarop met belastinggelden wordt omgegaan. Wij zijn dan ook van mening dat er landelijk uniform beleid dient te komen over invulling en toepassing van de Harmonisatiewet. Hierin dient in ieder geval een financieringsmodel te worden uitgewerkt, alsmede een verdeling van de verantwoordelijkheden van verschillende partijen én een controlefunctie ter voorkoming van fraude. We hebben gekozen om niet op alle problemen die zijn ontstaan door de Harmonisatiewet in te gaan, anders was het geen blog, maar meer een boekwerk.
Wij roepen de regering op zich hier actief voor in te zetten, duidelijkheid te creëren, niet dezelfde fouten te maken als bij de kinderopvangtoeslag en niet te luchtig om te gaan met deze problemen. Hoe denkt u over deze problematiek? Laat het ons weten en plaats een reactie.
Auteur
Sven Weeda
Accountmanager Debicare Nederland BV